Hegel voor beginners
In juli 1997 had ik in de National Bookstore in Manilla een Engelse vertaling van een werk van Heidegger over Hegel gevonden. In de hoop dat het mij een weg zou wijzen naar Hegel zelf, heb ik het gekocht. Ik begon het boek te lezen en vond een paar interessante dingen.
In zijn inaugurale rede aan de Heidelberg Universiteit, op 28 october 1816 zegt Hegel:
De liefde voor de waarheid, het geloof in de kracht van de geest, is de eerste voorwaarde voor filosofie. De mens, omdat hij geest is, kan en moet zichzelf waardig achten van het allerhoogste; hij kan geen hoog genoeg gedacht hebben van de grootte en de kracht van zijn geest; en met dat geloof zal niets zo moeilijk en zo hard zijn dat het niet zichzelf aan hem openbaart. De essentie van het universum, die eerst verborgen en verstopt is, heeft niet de kracht om aan de moedige zoektocht naar kennis weerstand te bieden; het moet zichzelf ontsluiten aan de zoeker, zijn rijkdommen en dieptes onder zijn ogen te brengen om hem plezier te geven. [geciteerd in Heidegger p. 5]
Deze aanspraak van de geest is niet niks! Het is precies dat wat Hayek aan Descartes en zijn opvolgers, o.a. Hegel en Marx verwijt. Zo'n geest bestaat niet. Die claim leidt tot onvrijheid in de zin dat ze uiteindelijk de mogelijkheden zal beperken. Er is geen zo'n centrum.
Om nog maar te zwijgen van Daniel C. Dennett die in zijn boek Van bacterie naar Bach en terug. De evolutie van de geest, stelt dat het idee van begrip als een afzonderlijk, op zichzelf staand, geestelijk wonder oeroud is maar ook verouderd. Denneth verwijst dan onmiddellijk naar Descartes’ res cogitans, of Kants Kritiek van de zuivere rede, of Diltheys Verstehen. Dennett adviseert ons om deze denkwijze te verlaten.
In de Fenomenologie van de geest komt Hegel m.i. heel dicht in de buurt van het idee dat bewustzijn opgevat moet worden als metacompetenties om de andere competenties op het juiste moment in gang zetten. En zoals we straks zullen zien, kan Hegel’s opvatting over het bewustzijn beschouwd worden als het resultaat van een tactiek die in de informatica bekend staat als genereren en testen. Zo geestrijk is Hegel’s geest nu ook weer niet.
Ik geef hier één voorbeeld van genereren en testen, één stap op de weg van de dialectische methode.
Vaststelling (uitgangspunt, aanname)
De Fenomenologie van de geest begint met de zintuiglijke zekerheid. Het is een zekerheid die gebaseerd op de eigen ervaring of op getuigenissen. Ik weet het want ik heb het aan de lijve ondervonden en het is waar want ik heb het met mijn eigen ogen gezien, of het is waar want ik heb het horen zeggen van mensen die ik goed ken en die betrouwbaar zijn en die het zelf met hun eigen ogen hebben gezien of het zelf hebben meegemaakt. De uitdrukking “zeker weten” komt het dichtst bij die betekenis.
Zintuiglijke zekerheid is niet gefilterd door het begrijpen, door verbanden van bijvoorbeeld liefde, bezit en nuttigheid. De zintuiglijke zekerheid heeft het voorwerp in zijn hele volledigheid voor zich en laat er niets van weg. Die man daar neem ik niet op als mijn man of als mijn collega of als mijn vriend.
Als je je door de eerste bladzijden van de Fenomenologie van de geest hebt geworsteld, ben je murm en je staat op het punt het op te geven en het boek dicht te klappen. Maar dan komt plots de beweging op gang, je kan het dialectiek noemen. Het begint spannend te worden als Hegel de tegenstrijdigheden in de zogenaamde zintuiglijke zekerheid begint te ontwaren.
Tegenstrijdigheden
Het is precies de rijkdom van het ontelbare en de waarachtigheid van het ongeschonden geheel die de armoede van de zintuiglijke zekerheid aantoont. De zekerheid in de zintuiglijke zekerheid is niet zo zeker als dat ze zich voordoet.
Twee gebeurtenissen, die hebben plaats gegrepen op het moment dat ik voor de zoveelste keer begon aan De fenomenologie van de geest, hebben me geholpen om uiteindelijk het boek toch uit te lezen.
Met kerstmis in 1997 ging ik met Gilles naar de speelgoedwinkel. Hij mocht zelf een cadeau kiezen. Hij liep van het een naar het andere en begon weerom van vooraf aan. We zijn weggegaan zonder iets te kopen. In de beweging zelf neemt het ene voorwerp de plaats in van het andere. De inhoud van de zintuiglijke zekerheid is niet het voorwerp zelf. Het ruimt voortdurend de plaats in voor een ander voorwerp: de dinosaurus voor de leeuw en de leeuw voor de Power Ranger en de Power Ranger voor het monster en het monster voor Kom er maar eens achter en Kom er maar eens achter voor Pim Pam Pet en Pim Pam Pet voor de dinosaurus. Gilles: “Ik wil dit, nee dat”. ’s Anderendaags ben ik alleen teruggegaan en heb ik een gameboy spel gekocht.
De zintuiglijke zekerheid zegt dat het voorwerp is. Meer niet. Tezelfdertijd is het zogenaamde 'bewustzijn' in de zintuiglijke zekerheid een zuiver ik. Het is een ik zonder eigenschappen, zonder interesses.
Ik de filosoof, bijvoorbeeld, ben geen zuiver ik. Ik de filosoof loop in de boekwinkel haastig voorbij de rekken natuur en reizen en steven recht op de afdeling filosofie, economie en geschiedenis af. Vluchtig werp ik een blik op de romans. En toen ik nog jonge kinderen had, liep ik ook even langs de kinderboeken langs. De Eva’s vallen voor de Vermeires en gunnen de andere mannen niet eens een blik. Kandidaat kopers blijven stilstaan bij de huizen die te koop zijn.
In de zintuiglijke zekerheid ontdekken we eerst het zijn van de dingen, de hardheid en de echtheid van de wereld. Het voorwerp is er wel degelijk. Het is daar voor mij. En als ik mijn rug draai is het er noch steeds. En op het moment dat we daar zeker van zijn sluipt de onzekerheid in dit weten. Het zekere keert in het onzekere. Immers ik draai mijn rug naar het huis, en alhoewel het huis er nog steeds is, verdwijnt het in de grijze onverschilligheid.
In augustus 1997 had ik in Borders in Singapore het boek Kathy Goes to Haiti van Kathy Acker gekocht. Door de twee boeken in dezelfde perionde naast elkaar te lezen ben ik Hegel beginnen te begrijpen. Ik vond dat toen wel best grappig dat het boek van Kathy Acker mij inzicht gaf in het boek van Hegel. Dat zou menig broodfilosoof met de wenkbrauwen doen fronsen.
Kathy Acker zoekt in haar boek, Kathy Goes to Haiti, de liefde in de zintuiglijkheid, in het voorwerp zelf, namelijk de man die Roger heet. Niet bemiddeld door een of andere theorie over de liefde (burgerlijk, adellijk, hippie). Ze wil de liefde als het ware in het zintuiglijke vrijen zelf vinden. Deze rijke zintuiglijke belevenis is tezelfdertijd ook de armste: je kan niet blijven vrijen. Ze ontdekt algauw dat ze van het ene orgasme naar het orgasse aan het crossen is. Ze 'wordt zich bewust van' van een tegenstrijdigheid in de zintuiglijke liefde, namelijk de zekerheid ligt niet in het zintuigelijk zelf maar in de voortdurende herhaling van het orgasme. Ondanks een jong en sportief lichaam en rekkingtechnieken moet je er op een bepaald moment mee stoppen. Deze liefde is niet. Ze komt tot de ontdekking dat deze liefde niet duurzaam is. Ze valt samen met de activiteit zelf. De zekerheid van de ervaring is doortrokken met de onzekerheid.
De man waarmee ze vrijt vraagt haar voordurend als ze bij hem zal blijven. Terwijl ze nog bij hem is verwijdert hij haar in zijn vragen. De zekerheid heeft het voorwerp verlaten en is nu in het ik. De liefde is omdat ik het doe, omdat ik de man vasthoud in het hier en het nu. Ik weet dat hij van me houdt omdat ik zijn plezier zie met mijn eigen ogen, zijn zweet ruik met mijn eigen neus… Ik kan de liefde vastgrijpen. Maar het is geen weten. Het is een menen. Het weten is beperkt tot het hier en het nu: deze man die ik hier en nu vasthoud.
De zekerheid verlaat ook het ik. Het feit dat ik weet dat ik van Roger hou, biedt geen zekerheid. Er zijn andere ikken: de vrienden van Roger, de toeristen op Haiti… De jaloersheid drukt de serialiteit van het ik uit en de onzekerheid. De zekerheid moet ik zeggen. Ik is een “generiek” woord. Ik is algemeen: ik zijn alle ikken. Als ik ik zeg, zeg ik onmiddellijk ook alle andere ikken. In het zeggen van het ik zeg ik onmiddellijk het omgekeerde van wat ik wil zeggen. Als ik ik zeg om ik te grijpen grijp ik er naast. De zekerheid ligt nu in het geheel namelijk in het ik en het voorwerp, Kathy en Roger. De liefde als pure zintuiglijkheid, als ervaring, zoekt haar zijn in de herhaling, in een reeks van hiers en nu’s. De ervaring kan niet meer geven dan wat er van gevraagd wordt: zekerheid. Elk orgasme is een begin en een einde. Om de zekerheid te hebben moeten Kathy en Roger voordurend herbeginnen. Om op de angstige vraag “Hou je nog van me?” moeten ze opnieuw aan de slag: “Toon dat je me graag ziet”. Ze moeten voortdurend van vooraf aan herbeginnen. Het leven van Kathy is volledig in het heden. En als ze vraagt naar de inhoud van het moment van nu, komt haar vraag te vroeg, ze anticipeert op het voorbij gaan en de angst die daaruit voortvloeit, en te laat: het hier en nu is verdwenen.
Het gevecht met de zekerheid van de zintuiglijkheid, die omkeert in onzekerheid en reddeloosheid, duurt zo'n 150 bladzijden. Het boek eindigt met een trip naar de voodoo doctor. Thesis, antithesis en synthesis. Na de zintuigelijke zekerheid komt bij Hegel de waarneming. De waarneming is een nieuw vertrekpunt, de synthese van de zekerheid van de zintuigelijkheid en de tegenspraak erin, niets is onzekerder dan dan de zintuiglijke zekerheid. De waarneming lijkt die tegenspraak op te lossen en tilt ons naar een ander niveau. De zekerheid ligt nu in de waarneming. Maar uiteindelijk zal blijken dat ook de waarneming de zekerheid die ze beloofd had niet kan waarmaken. Hoe dit afloopt is voor een andere lezing...
De fenomenologie is een monoloog, een toneelstuk. De invloed van Diderot’s De neef van Rameau, is onmiskenbaar. De tekst bezit dezelfde swingende, paradoxale en verbijsterende beweging.